In oktober 2012 sprak Rowan Wiliams, destijds aartsbisschop van Canterbury, de Synode van Bisschoppen in Rome toe over de diepe verbinding tussen contemplatie en evangelisatie. Onderstaande tekst is een vertaling van een deel van die toespraak. De hele toespraak is hier na te lezen (in het Engels).
“Wij moeten de wereld het gelaat laten zien van een humaniteit die eindeloos toegroeit naar de liefde en die zich intens verheugt in de glorie van God die wij zien. Paulus spreekt erover (in 2 Korintiërs 3:18) hoe wij die ‘met onbedekt gezicht de luister van de Heer aanschouwen’ worden getransformeerd naar een steeds grotere luister. Dat is het gelaat dat we willen laten zien aan onze medemensen.
Dit is niet zo omdat we op zoek zijn naar een of andere persoonlijke ‘religieuze ervaring’ waardoor we ons zeker of heilig voelen. In de Vroege Kerk leefde het heldere inzicht dat het nodig was om verder te komen: van zelf-reflectie en zelf-contemplatie die ons leerde om onze gulzige instincten en begeerten te disciplineren, naar de ‘natuurlijke contemplatie’ die de wijsheid van God in de orde van de wereld waarnam en vereerde en die ons zo leerde om de geschapen werkelijkheid te zien als wat ze werkelijk was in het de ogen van God – meer dan wat ze was in termen van hoe wij de geschapen werkelijkheid konden gebruiken en beheersen.
Vanuit dit perspectief is contemplatie verre van slechts één ding dat christenen doen: het is de sleutel tot gebed, liturgie, kunst en ethiek, de sleutel tot de essentie van een vernieuwde mensheid die in staat is om de wereld en alle andere subjecten in de wereld in vrijheid te zien – vrij van op zichzelf gerichte, hebzuchtige gewoontes en het misvormde verstaan dat daaruit voortkomt.
Contemplatie is het enige ultieme antwoord op de onwerkelijke en ongezonde wereld waarin onze financiële systemen, onze reclamecultuur, en onze chaotische en onnadenkende emoties ons aanmoedigen om te wonen. De praktijk van contemplatie leren is leren wat we nodig hebben om waarachtig, oprecht en liefdevol te leven. Het is ten diepste een revolutionaire zaak.
In onze evangelisatie moeten we heel voorzichtig zijn om mensen niet simpelweg te overtuigen dat ze al hun verlangens naar drama, opwinding en zelfgenoegzaamheid die zo vaak koesteren nu op God en het leven van de geest moeten richten. De Amerikaans religiewetenschapper Jacob Needleman schreef dat de woorden van het evangelie zijn gericht tot mensen ‘die nog niet bestaan’. Op een leven gevende manier gehoor geven aan het evangelie betekent een transformatie van onze hele zelf, van onze gevoelens en gedachten en van onze verbeelding. Tot geloof komen betekent niet eenvoudigweg het accepteren van een nieuwe set geloofsovertuigingen, maar het worden van een nieuwe persoon, een persoon die in gemeenschap met God en anderen leeft door Jezus Christus.
Van dit transformatieproces is contemplatie een intrinsiek onderdeel. Leren om te kijken naar God zonder gericht te zijn op mijn eigen instant bevrediging, leren om de begeerten en fantasieën die in mij opkomen te analyseren en te relatieveren – dat is God God laten zijn, en dat is het gebed van Christus – Gods eigen relatie met God – in mij levend te laten worden. Het aanroepen van de heilige Geest is een zaak van het vragen van de derde Persoon van de Drie-eenheid om binnen te gaan in mijn geest en om mij de helderheid te geven die ik nodig heb om te onderscheiden waar ik een slaaf ben van mijn begeerten en fantasieën, en om mij het geduld en de stilte te geven terwijl Gods licht en liefde in mijn innerlijk leven doordringen. Pas wanneer dit begint te gebeuren, zal ik bevrijd zijn van het zien van Gods gaven als een set zaken die ik kan verkrijgen om me gelukkig te maken of over andere mensen te heersen.
En terwijl dit proces zich ontvouwt, word ik steeds meer vrij om – om een uitspraak van Augustinus te gebruiken (Belijdenissen 4.7) – ‘mensen lief te hebben op een menselijke manier’, niet om ze lief te hebben vanwege wat ze mij misschien te bieden hebben, niet om ze lief te hebben omdat ze mij blijvende veiligheid en troost zouden kunnen geven, maar als kwetsbare mede-schepselen die door God worden bemind.
Deze ‘innerlijke’ transformatie is niet belangrijker dan daden van gerechtigheid, maar zonder deze transformatie wordt ons zoeken naar gerechtigheid en vrede een zoveelste oefening van de menselijke wil, ondermijnd door menselijk zelfbedrog. De roeping tot transformatie en de roeping tot actie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zoals Bonhoeffer het formuleerde, schrijvend over de roeping tot ‘bidden en het goede doen’ vanuit zijn gevangeniscel in 1944. Waarachtig gebed zuivert onze motieven, waarachtige gerechtigheid is het noodzakelijke werk van het delen met en vrijmaken in anderen van de humaniteit die we ontdekt hebben in de ontmoeting van de contemplatie.”