In het Reformatorisch Dagblad schreef Klaas van der Zwaag een artikel over monastieke oases en het contemplatieve leven.

Kloosterlingen zijn al lang geen wereldvreemde mensen meer. Maar tegendraadse types zijn het vaak toch wel, zegt monnik Thomas Quartier, hoogleraar monastieke theologie, gefascineerd door protestzanger Bob Dylan en een strijd voor een betere wereld. Het kloosterleven bloeit volop, maar echte intredingen blijven schaars. „Je ergens vast aan verbinden staat haaks op deze tijd.”

Thomas Quartier (1972) is geen devote monnik. „Ik ben een vrij expressief type”, zegt hij bij aankomst in zijn klooster in Doetinchem. Het blijkt ook uit de vele grappen. Hij houdt van stilte, maar praten kan hij als pater Brugman.

Quartier trad zes jaar geleden in in de abdij Sint Willibrord in Doetinchem. Verder is hij directeur van het Benedictijns centrum voor liturgische studies aan de Radboud Universiteit Nijmegen en hoogleraar voor monastieke spiritualiteit aan de KU Leuven. De hoogleraar is een van de weinige monniken van de jongere generatie in de contemplatieve orde –in de Lage Landen zijn dat de benedictijnen en trappisten–, die actief naar buiten toe opereert door middel van publicaties en lezingen.

Zijn drukbezet leven als schrijver en spreker heeft alles met zijn biografie te maken, zegt hij. Quartier was veertig toen hij in het klooster intrad. „Toen werkte ik al op de universiteit. Het klassieke model is dat je je identiteit binnen de kloostermuren ontwikkelde. Tegenwoordig treden mensen op latere leeftijd in. Dat is de algemene trend: steeds later trouwen of een baan zoeken. Vroeger zei men weleens: midlifecrisis. Ik noem het roeping, dat klinkt wat vriendelijker. Het was voor mij overigens ook een midlifecrisis, die mij een levensvorm deed zoeken die dichter bij mijn innerlijk kwam.”

Open naar God

Quartier zegt God er dankbaar voor te zijn dat het kloosterleven hem in leven houdt, als levensgemeenschap maar ook spiritueel. „Je staat daardoor voor God open in jouw leven, dat is de kern van het monnik-zijn. Klooster is God zoeken, zo zegt de regel van Benedictus. Als je een streep zet onder dat zóéken, relativeer je al heel wat claims die mensen op God leggen. Ons klooster leeft sterk van de psalmen die helemaal niet bol van zekerheden staan. Monastiek leven is een leven vol vormen en rituelen waarin ik een glimp van geloof kan ontvangen.”

Zelf noemt hij zich niet zo „hyperkatholiek. Ik ben opgevoed met het Brabantse katholicisme. Niet bij de Bijbel. Mijn oma was een heel katholieke vrouw, maar die had geen Bijbel. Wel een misboek, met Bijbelteksten daarin. De Bijbel was er alleen in de liturgie. Als kloosterlingen worden wij nu dagelijks met de Schrift geconfronteerd, de dagelijkse lezing, de lectio divina. Ik moest echt wennen aan dit meditatief Bijbellezen vanuit je hart.”

Met zijn boek ”Heilige woede: monnik zijn, een radicale keuze” gaf Quartier in 2018 bekendheid aan het monastieke ideaal. „Er is een heilige woede over wat in de wereld gebeurt. We nemen de woede over alle ellende in ons binnenste, zegt de trappistenmonnik Thomas Merton. We laten die woede toe en heiligen die, in die zin dat je die bij God brengt. Daarmee verander je de wereld. De wake die we hier houden, is niet minder effectief dan die van politieke activisten. Van contemplatie gaat actie uit.”

De flexibilisering van het leven leidt tot een fascinatie voor een radicaal tegenontwerp: het monnik-zijn. „Dat anders leven trekt studenten en jonge mensen. Dat maakt nieuwsgierig. De monnik symboliseert het tegendraadse. Daarom ben ik fan van de protestzanger Bob Dylan. Hij is een eenling, een soort monade. Er zijn parallellen tussen kunstenaar en monnik. Iedere monnik moet een beetje kunstenaar zijn, iets creatiefs hebben. En omgekeerd moet iedere kunstenaar een beetje monnik zijn, naar binnen gekeerd. Beide figuren keren zich tegen verwachtingspatronen.”

Vergeleken met tien jaar geleden zijn er meer nieuwe intredes. Quartier: „Dat verrast mij niet. De vijandigheid ten opzichte van het christelijk geloof is veel minder. Mensen zijn niet voor de kerk, maar ook niet tégen. Dat was in mijn studietijd anders. Er is sprake van een herbezinning op het beschouwende leven. Dat geldt voor zowel de protestantse kerken als de Rooms-Katholieke Kerk. Mensen die niets hebben met de kerk of het christendom, zijn ineens geïnteresseerd in de oeroude levensvorm van monnik. Dat merk je bij de duizenden gasten die we hier jaarlijks verwelkomen in het klooster en het stiltecentrum.”

Revival

Er is een revival van het monastieke leven, maar bezie het met de nodige nederigheid, zo waarschuwt Quartier. „Laten we ervan profiteren, maar we moeten het natuurlijk allemaal nog zien. Eén op de drie intreders blijft. De helft gaat na een jaar of tien weg. Ook mij kan dat dus overkomen, sinds ik zes jaar geleden intrad. In geheel Vlaanderen en Nederland zijn er slechts enkele tientallen die blijven.”

Beginnen aan een kloosterleven is niet moeilijk, maar volhouden is een heel ander verhaal. „Het moderne leven verdraagt zich niet met de stabiliteit van het monnikenleven. Wanneer je in een klooster blijft, staat dat haaks op wat je tegenwoordig op een sollicitatietraining hoort: zorg dat je niet langer dan vijf jaar bij dezelfde baas zit. Veel trainingen zijn spirituele modes waarvan het niet zeker is of ze blijvend zijn. Spiritualiteit wordt dan een soort luxe en wellnessproduct.”

Die stortvloed van monastieke literatuur heeft volgens Quartier te maken met de brede, kerkelijke en culturele bezinning op het contemplatieve leven. „Veel Nederlanders die geen geloof meer hebben, zijn wel gevoelig voor rituele vormen. Misschien past het kloosterleven daarom goed bij de opleving van spiritualiteit. De kerken van de toekomst zullen kleine, biddende gemeenschappen zijn. In iedere samenleving zullen mensen blijven die tot een beschouwend leven worden geroepen. Een geestelijk ambt, of het nu dominee of priester is of wat dan ook, zal eerder verdwijnen dan het monnikendom. Dat teruggetrokken leven van een monnik is iets universeels.”

Herleving

Drs. Egbert van der Stouw is bij de Dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk in Nederland ”verbindend specialist monastiek kerkzijn”. Hij ziet een tegenstrijdige ontwikkeling: terwijl steeds meer kloosters vergrijzen en uitsterven, bloeien tegelijkertijd initiatieven op die geïnspireerd zijn door de kloostertraditie.

Hij wijst op de herontdekking van het getijdengebed, waar mensen op gezette tijden samenkomen om te bidden en de lectio divina (meditatieve schriftlezing vanuit het hart) te beoefenen. „Er is grote belangstelling voor retraites. Het gros van de bezoekers is protestant. Velen zijn op een spirituele zoektocht naar antwoorden op levensvragen. Soms zijn ze vastgelopen met bepaalde godsbeelden of dogmatische kaders en zoeken ze nieuwe verbintenissen met God en het geloof.”

Van der Stouw ziet een toename van christelijke leefgemeenschappen en (pioniers)plekken waar met monastieke vormen en praktijken wordt geëxperimenteerd. „Ik zie monastieke initiatieven en de belangstelling voor contemplatie als een aanvulling op en een verdieping van wat mensen in kerkelijke gemeenschappen hebben meegekregen. Er is een toenemend verlangen naar verstilling en verinnerlijking, naar contemplatie en zorg voor de ziel, ook als tegenwicht tegen alle hectiek van het leven.”

De herlevende belangstelling voor het monastieke in protestantse kringen vertaalt zich niet in het toetreden tot een kloostergemeenschap, constateert ook Van der Stouw. „Quartier heeft een punt als hij zegt dat monastiek leven allereerst verwijst naar een levenshouding, die niet los verkrijgbaar is in de vorm van spirituele praktijken. Daarmee houdt hij protestanten die het woord monastiek in de mond nemen, wel een spiegel voor.”

Naar de binnenkamer

Dat er van een monastiek leven een zekere aantrekkingskracht uitgaat, is wel begrijpelijk in een hectische samenleving waar steeds meer mensen het hoge tempo en de levensdruk niet meer aankunnen, zegt dr. M. Klaassen, voorzitter van de stichting In de Rechte Straat (IRS). „Of de werkelijkheid echt zo idyllisch is als het lijkt, is nog maar de vraag. Ook in een klooster neem je immers altijd jezelf mee.”

Een leven in een klimaat van altijd maar God zoeken zonder te vinden (of gevonden te worden), kan ook heel vermoeiend zijn. Dr. Klaassen: „Augustinus kende ook het onrustige hart, maar verwoordde ook de hoop van het rust vinden in God. In de ontmoeting van de zoekende God en de zoekende mens wordt in elk geval de rust geschonken. De stilte van het klooster is nog geen garantie dat dit gebeurt. Dat kan overal. Het ware aanbidden van de Vader is niet aan tijd of plaats gebonden, zie Johannes 4:21. Het ideaal van de reformatoren was een monastiek leven midden in de dynamische werkelijkheid van alledag. Dat is misschien nog lastiger dan een kloosterleven.”

Zou het heimwee naar de idylle van het monastieke leven ook niet een brevet van onvermogen zijn om dit veel lastiger reformatorische ideaal te verwerkelijken, vraagt de IRS-voorzitter zich af. „Zouden we ons niet veel meer moeten bezinnen op de vraag hoe we dát gestalte kunnen geven: een heilig leven met God in de wereld? En is het antwoord hierop niet veel eenvoudiger dan we zelf doorhebben: de opdracht van Jezus Zelf om in de binnenkamer te gaan, de deur te sluiten en tot God de Vader te bidden?”

Een monastiek leven is geen Bijbelse plicht, een leven van gebed des te meer, aldus dr. Klaassen. „In deze verborgen omgang, waar de berijmde Psalm 25 van spreekt, toont God zielen waar Zijn vrees in woont, het heilgeheim dat je staande houdt om in deze wereld te leven met God.”